PVDA-studie :: Allemaal twee tot vijf jaar langer werken voor 83,2 tot 298,4 euro minder pensioen per maand
Met haar pensioenhervorming wil onze rechtse regering iedereen minstens twee jaar langer doen werken. De studiedienst van de PVDA analyseerde de hervorming en constateerde dat een grote groep werknemers, vooral vrouwen, drie, vier tot zelfs vijf jaar langer zullen moeten werken, tot de leeftijd van 67. Gepensioneerden zullen bovendien maandelijks tussen 83,2 en 298,4 inkomen verliezen.
Samenvatting
De rechtse regering wil iedereen minstens twee jaar langer laten werken. Een grote groep van werknemers, voornamelijk vrouwen, zullen drie, vier of vijf jaar langer moeten werken, velen tot aan de leeftijd van 67 jaar. Dat is te wijten aan het feit dat de loopbaanvoorwaarde voor vervroegd pensioen verder wordt opgetrokken tot 42 jaar. Drie op de vier vrouwelijke werknemers komen niet aan een loopbaan van 42 jaar.
De rechtse regering wil niet alleen dat iedereen twee tot vijf jaar langer werkt. Zij wil ook rechtstreeks besparen op de pensioenen. Die besparingen treffen opnieuw een grote groep van mensen. Iedereen die actief blijft tot 65 jaar verliest 83,2 euro door de afschaffing van de pensioenbonus. Gepensioneerde koppels, waarvan een van de partners geen pensioenrechten heeft opgebouwd, dreigen 281 euro per maand te verliezen, door de afschaffing van het gezinspensioen. Ambtenaren verliezen al gauw 298,4 euro per maand, door de afschaffing van de diplomabonificaties, de optrekking van alle tantièmes naar 60, het niet meer laten meetellen van de contractuele tewerkstelling voor de berekening van het ambtenarenpensioen en de nieuwe berekening van het ambtenarenpensioen op basis van een langere loopbaan. Tot slot verliezen ambtenaren en werknemers die beroep doen op loopbaanonderbreking of tijdskrediet zonder specifieke motivering 24,6 euro per maand. Sommige groepen worden getroffen door verschillende maatregelen tegelijk. De som loopt ver op.
Deze hervorming is onrechtvaardig, onlogisch en onnodig. Ze is onrechtvaardig omdat iedereen verplicht wordt om langer te werken, terwijl een grote groep van werknemers niet langer kan werken. De gemiddelde levensverwachting verbergt grote ongelijkheden: wie een diploma hoger onderwijs aan de muur heeft hangen leeft 6 tot 7,5 jaar langer en 18 tot 25 jaar langer in goede gezondheid dan iemand zonder diploma. Het recht op brugpensioen en vervroegd pensioen maakt dat deze mensen ook kunnen genieten van wat rust na een leven van intense arbeid. Deze hervorming is onlogisch, omdat België nog steeds bijna 650.000 werklozen telt. Bompa wordt verplicht om langer te werken, terwijl kleinzoon thuis zit zonder werk. Ouderen verplichten om langer te werken zal niet zorgen voor meer werk. Deze hervorming is tot slot onnodig. Volgens de cijfers van de Studiecommissie voor de Vergrijzing zijn onze pensioenen wél degelijk betaalbaar. In 2060 zullen wij evenveel betalen als landen als Oostenrijk en Frankrijk nu al betalen voor hun pensioenen, namelijk ongeveer 15% van ons bbp. Is dat zo ondoenbaar? Natuurlijk niet. Het is een kwestie van keuzes in het sociaal en fiscaal beleid. Voer een miljonairstaks in, en pak de grote fiscale fraude aan, dan is er geld genoeg om onze pensioenen te betalen.
Bekijk hier de hele studie in .pdf-formaat.
1 Allemaal twee tot vijf jaar langer werken …
1.1 Verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd naar 67 jaar
De rechtse regering wil de wettelijke pensioenleeftijd verhogen naar 66 jaar vanaf 2025 en naar 67 jaar vanaf 2030 (punt 2.1.1 van het regeerakkoord). De regering wil bovendien de pensioenleeftijd eventueel nog verder laten stijgen in de toekomst, boven de leeftijd van 67 jaar, in functie van de stijging van de levensverwachting.
Het regeerakkoord formuleert dat als volgt: “De regering zal een wettelijke basis opstellen met inwerkingtreding ten laatste in het jaar 2030 die automatische aanpassingen van de voorwaarden om het wettelijk en vervroegd pensioen op te nemen, mogelijk maakt. Deze automatische aanpassingen kunnen gebeuren in samenhang met de demografische en financiële evoluties binnen het pensioensysteem (de opaboom) en de stijging van de levensverwachting.” (zie punt 2.1.2 van het regeerakkoord)
1.2 Verhoging van de vervroegde pensioenleeftijd naar 63 jaar
Het vervroegd pensioen wil de regering verder optrekken naar 62,5 jaar vanaf 2017 en 63 jaar vanaf 2018. In de toekomst zou ook het vervroegd pensioen nog verder kunnen stijgen (zie de paragraaf hierboven).
Niet alleen de leeftijd, maar ook de loopbaanvoorwaarde voor vervroegd pensioen wordt opgetrokken. Op vervroegd pensioen gaan vanaf 63 jaar in 2018 is slechts mogelijk indien men een loopbaan heeft van minstens 42 jaar. Drie op de vier vrouwen en één op de vier mannen komen echter niet aan een loopbaan van 42 jaar, gelijkgestelde periodes inbegrepen[1]. Zij zullen verplicht zijn om te werken tot na de leeftijd van 63 jaar, eventueel tot 67 jaar.
Wie 43 jaar gewerkt heeft, kan met vervroegd pensioen gaan op 61 jaar. Wie 44 jaar gewerkt heeft, kan met vervroegd pensioen gaan op 60 jaar. Het is deze uitzondering die de ministers De Croo (Open Vld) en Bacquelaine (MR) naar voren brachten afgelopen weekend, om de gemoederen over het langer werken te bedaren. Maar acht op de tien vrouwen en vier op de tien mannen komen niet aan een loopbaan van 44 jaar[2].
1.3 Verhoging van de brugpensioenleeftijd naar 62 jaar
Het regeerakkoord bepaalt dat de nieuwe regering de inspanningen van de vorige regering wil voortzetten om het gebruik van het brugpensioen (stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag) te verminderen (zie punt 1.6 van het regeerakkoord). Concreet wil de regering de gewone brugpensioenleeftijd vanaf 2015 verder optrekken naar 62 jaar. Dat is de leeftijd waarop werknemers nu met vervroegd pensioen kunnen gaan.
Het regeerakkoord voorziet enkele uitzonderingen en overgangsmaatregelen. Werknemers die hun job verliezen vóór 1 november 2014, kunnen nog beroep doen op de huidige leeftijdsvoorwaarden. Dat wil zeggen: brugpensioen op 60 jaar in het algemene stelsel[3], 56 jaar voor lange loopbanen[4], 55 jaar voor ondernemingen in herstructurering[5] en 53 jaar voor ondernemingen in moeilijkheden[6].
De leeftijdsvoorwaarde van 56 jaar voor lange loopbanen wordt opgetrokken naar 58 jaar vanaf 2015. De leeftijdsvoorwaarde van 58 jaar voor lange loopbanen en zware beroepen wordt opgetrokken naar 60 jaar vanaf 2017. De leeftijdsvoorwaarde bij ondernemingen in moeilijkheden of herstructurering wordt opgetrokken naar 60 jaar vanaf 2017.
Samengevat kan worden gesteld dat de leeftijd voor het brugpensioen voor alle categorieën wordt opgetrokken met minstens twee jaar. Voor bepaalde categorieën wordt ze opgetrokken met vier tot vijf jaar. Dat is het geval voor werknemers met lange loopbanen en voor werknemers van ondernemingen in moeilijkheden of herstructurering.
1.4 Verhoging van de leeftijd voor overlevingspensioenen naar 55 jaar
Vanaf 2025 zal de leeftijd vanaf dewelke het overlevingspensioen wordt toegekend, verder opgetrokken worden naar 55 jaar, met een jaar per kalenderjaar (zie punt 2.1.1 van het regeerakkoord). Dat is vijf jaar meer dan de huidige leeftijd van 50 jaar.
2 … voor 83,2 tot 298,4 euro minder pensioen per maand
De rechtse regering wil alleen dat iedereen twee tot vijf jaar langer werkt. Zij wil ook rechtstreeks besparen op de pensioenen. Die besparingen gaan van 83,2 euro tot 298,4 euro per maand. Voor mensen die het slachtoffer zijn van verschillende besparingen tegelijk, loopt het totale verlies nog verder op.
2.1 Afschaffing pensioenbonus: 83,2 euro minder pensioen per maand
De wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact installeerde de zogenaamde pensioenbonus. Deze bonus verhoogde het wettelijk pensioen voor ambtenaren, werknemers en zelfstandigen die na de leeftijd van 62 jaar of na een loopbaan van 44 kalenderjaren actief bleven. De maatregel diende om de bittere pil met betrekking tot de afbouw van het brugpensioen door te spoelen.
Het bedrag van de bonus werd op 2 EUR per effectief gepresteerde werkdag gelegd (te indexeren, waardoor ze aangroeide tot ongeveer 2,3 EUR per werkdag). Dat zorgde voor een mooie duit extra in het wettelijk pensioenpotje. Voor een werknemer of zelfstandige die actief bleef tot de leeftijd van 65 jaar, leverde de bonus een extra pensioen op van 2.152,8 EUR bruto per jaar of 179,4 EUR bruto per maand (= 3 jaar x 312 bonusdagen x 2,3 EUR).
Met ingang op 1 januari 2014 werd de pensioenbonus echter herzien (door de regering-Di Rupo)[7]. De nieuwe pensioenbonus werd slechts toegekend vanaf de leeftijd van 63 jaar (in plaats van 62 jaar) en verminderd naar 1,5 EUR tussen de leeftijd van 63 en 64 jaar en 1,7 EUR tussen de leeftijd van 64 en 65 jaar. Voor wie actief blijft tot aan de leeftijd van 65 jaar, levert de nieuwe pensioenbonus een extra pensioen op van 998,4 EUR bruto per jaar of 83,2 EUR bruto per maand (= 1 jaar x 312 werkdagen x 1,5 EUR + 1 jaar x 312 werkdagen x 1,7 EUR).
De rechtse regering wil nu nog een stap verder gaan en de pensioenbonus volledig afschaffen, met ingang op 1 januari 2015 (zie regeerakkoord, punt 2.2). De volledige afschaffing betekent dat werknemers en zelfstandigen die actief blijven tot de leeftijd van 65 jaar maar liefst 83,2 euro minder pensioen zullen opbouwen (brutobedrag).
2.2 Afschaffing gezinspensioen: 281 euro minder pensioen per maand
Het regeerakkoord wil dat het pensioensysteem “beantwoordt aan de gewijzigde maatschappelijke tendensen” (zie punt 2.7). Concreet gaat het onder meer over de gezinspensioenen. Het gezinstarief wordt toegekend aan zelfstandigen en werknemers die een echtgeno(o)t(e) ten laste hebben die onvoldoende pensioenrechten heeft opgebouwd. Het gezinstarief bedraagt 25% meer dan het pensioen voor een alleenstaande.
Het regeerakkoord voorziet dat het gezinspensioen wordt afgeschaft (punt 2.7 eerste alinea). Dat is concreet en duidelijk. Het regeerakkoord voorziet daarnaast dat de regering zal onderzoeken “op welke manier een modernisering van de gezinsdimensie in het pensioensysteem kan worden doorgevoerd”. Dat is vaag en onduidelijk. De afschaffing van het gezinspensioen kan vergaande gevolgen hebben voor de werknemers en zelfstandigen wiens partner geen of onvoldoende pensioenrechten heeft opgebouwd.
Vertrekkende van de maximumbedragen inzake rustpensioenen voor werknemers, is het pensioen voor een alleenstaande gelijk aan 2.144 euro per maand en het pensioen voor gezinnen gelijk aan 2.680 euro per maand (brutobedragen). De volledige afschaffing van het gezinspensioen zou voor een koppel, waarbij één van de twee partners geen pensioenrechten heeft opgebouwd, een vermindering kunnen betekenen van maar liefst 536 euro per maand (brutobedrag).
Vertrekkende van de minimumbedragen inzake rustpensioenen voor werknemers, is het pensioen voor een alleenstaande gelijk aan 1.123 euro per maand en het pensioen voor gezinnen gelijk aan 1.404 euro per maand (brutobedragen). De volledige afschaffing van het gezinspensioen zou hier 281 euro per maand verschil maken (brutobedrag).
Vertrekkende van de maximumbedragen inzake rustpensioenen voor zelfstandigen, is het pensioen voor een alleenstaande gelijk aan 1.222 euro per maand en het pensioen voor gezinnen gelijk aan 1.527,5 euro per maand (brutobedragen). De volledige afschaffing van het gezinspensioen zou voor een koppel, waarbij één van de twee partners geen pensioenrechten heeft opgebouwd, een vermindering kunnen betekenen van 305,5 euro per maand (brutobedrag).
Vertrekkende van de minimumbedragen inzake rustpensioenen voor zelfstandigen, is het pensioen voor een alleenstaande gelijk aan 1.060 euro per maand en het pensioen voor gezinnen gelijk aan 1.325 euro per maand (brutobedragen). De volledige afschaffing van het gezinspensioen zou hier 265 euro per maand verschil maken (brutobedrag).
2.3 Hervorming ambtenarenpensioen: 298,4 euro minder pensioen per maand
De rechtse regering wil het wettelijk pensioen van de ambtenaren “harmoniseren” met de stelsels van de privésector (punt 2.3 van het regeerakkoord). Concreet gaat het onder meer over 1° de afschaffing in fases (“uitfasering”) van de diplomabonificatie, 2° de berekening van alle ambtenarenpensioenen op basis van het tantième 1/60ste, behoudens voor de zware beroepen, 3° het niet meer laten meetellen van de contractuele tewerkstelling voor de berekening van het ambtenarenpensioen en 4° de berekening van het ambtenarenpensioen op een langere loopbaan (in plaats van de laatste 10 jaar).
1. Diplomabonificatie. Het niet meer laten meetellen van de studiejaren voor de berekening van het pensioen van ambtenaren (ook wel de diplomabonificatie genoemd), heeft voor gevolg dat de aanneembare dienstjaren verminderen. Het pensioen van een ambtenaar wordt berekend door het aantal aanneembare dienstjaren te delen door 60 (dit is het tantième, dat voor bepaalde beroepen lager ligt) en te vermenigvuldigen met de referentiewedde (dit is de gemiddelde wedde van de laatste jaren). Indien een ambtenaar bijvoorbeeld 40 aanneembare dienstjaren heeft, waarvan 4 bonificatiejaren voor hogere studies, dan zal de afschaffing van de bonificatiejaren leiden tot een breuk van 36/60 in plaats van 40/60. Het pensioen wordt dan berekend door de referentiewedde te vermenigvuldigen met 60% (=36/60) in plaats van 66,66% (=40/60). Voor een gemiddeld ambtenarenpensioen betekent dat een vermindering van 106,49 euro netto (volgens het Centrum voor Sociologisch onderzoek van de KU Leuven is het gemiddeld pensioen van ambtenaren gelijk aan 1.599 euro netto[8]). Voor ambtenaren met een tantième van 55, is de vermindering nog groter. Volgens het ACOD komt de afschaffing van de diplomabonificatie voor een onderwijzer in het secundair onderwijs met een master diploma, neer op een vermindering van het pensioen met 140,21 euro netto per maand[9].
2. Berekening van de ambtenarenpensioenen op basis van het tantième 1/60ste. De verlenging van het tantième naar 60 heeft een gelijkaardig effect als de afschaffing van de diplomabonificaties. Ambtenaren met een tantième van 48 hebben een volledig pensioen opgebouwd na 36 dienstjaren (36/48 = 75%, dit is het maximumpercentage van de referentiewedde voor het wettelijk pensioen van ambtenaren). De omzetting naar een tantième van 60, betekent in voorkomend geval een verlaging van het pensioen met 15% (36/60 = 60%). Voor een gemiddeld ambtenarenpensioen zou zo’n operatie, zonder prestatie van bijkomende dienstjaren, neerkomen op een vermindering van het pensioen met 239,85 euro per maand (nettobedrag vertrekkende van het gemiddeld ambtenarenpensioen van 1.599 euro per maand).
3. Het niet meer laten meetellen van de contractuele tewerkstelling voor de berekening van het ambtenarenpensioen. Bij tal van overheidsdiensten bestaat de gewoonte om ambtenaren tijdens de eerste jaren van hun loopbaan tewerk te stellen als contractuelen. Bij de benoeming nadien als ambtenaar (ook wel “statutarisering” genoemd), worden de pensioenrechten die werden opgebouwd tijdens de contractuele tewerkstelling, herrekend volgens de regels van het ambtenarenpensioen. De afschaffing van dit systeem is opnieuw verregaand. Het ambtenarenpensioen is beter omwille van twee redenen. Vooreerst wordt het pensioen berekend op de wedde van de laatste 10 jaar (bij werknemers wordt het pensioen berekend op het gemiddelde loon, wat in de regel een stuk lager is dan het loon van de laatste 10 jaar). Ten tweede is het pensioen voor ambtenaren bij een volledige loopbaan gelijk aan 75% van de wedde tijdens de laatste 10 jaar (bij werknemers is het pensioen slechts gelijk aan 60% van het gemiddelde loon). De concrete impact van deze maatregel hangt volledig af van de duur van de contractuele tewerkstelling en de wedde van de betrokkene, maar zij kan oplopen tot meerdere honderden euro’s per maand.
4. De regering-Di Rupo verminderde het pensioen van de ambtenaren al door het te berekenen op de gemiddelde wedde van de laatste tien in plaats van de laatste vijf dienstjaren (voor alle ambtenaren jonger dan 50 jaar in 2012). De rechtse regering wil daar nog een serieuze schep bovenop doen. Het berekenen van het ambtenarenpensioen op meer dienstjaren heeft voor gevolg dat de referentiewedde verder vermindert. De juiste omvang van die vermindering hangt af van de evolutie van de wedde van de ambtenaar tijdens de laatste dienstjaren. Stel dat de regering het pensioen van ambtenaren in de toekomst zou laten berekenen op basis van de 20 laatste loopbaanjaren. Indien we ervan uitgaan dat de ambtenaar geen promotie meer maakt tijdens de laatste twintig dienstjaren, dan ligt het pensioen berekend op basis van de gemiddelde wedde van de twintig laatste dienstjaren tot 12% lager dan het pensioen berekend op basis van de gemiddelde wedde van de vijf laatste dienstjaren (berekening aan de hand van de reële weddenschalen van federale ambtenaren). Een daling van 12% is voor een gemiddeld ambtenarenpensioen van 1.599 euro netto gelijk aan 191,88 euro per maand. Indien de ambtenaar wel nog promotie zou maken tijdens de laatste twintig dienstjaren, dan is de impact van deze maatregel nog veel groter. Alles hangt af van de evolutie die de wedde tijdens de laatste dienstjaren zou maken. Een daling van het pensioen met 25% ten gevolge van deze maatregel is niet uitgesloten.
5. Tussentijds besluit. De afschaffing van de diplomabonificatie zorgt voor een daling van het gemiddelde ambtenarenpensioen met 106,49 euro netto. De berekening van het pensioen op basis van de twintig laatste dienstjaren zorgt voor een daling van het gemiddelde ambtenarenpensioen met 191,88 euro per maand. Tezamen gaat het over een daling van maar liefst 298,4 euro per maand.
2.4 Afschaffing gelijkgestelde periodes: 24,6 euro minder pensioen per maand
De rechtse regering wil ook sleutelen aan de gelijkgestelde periodes voor de berekening van het pensioen. De gelijkstelling voor loopbaanonderbreking en voor tijdskrediet dat niet specifiek is gemotiveerd, wordt afgeschaft (zie punt 2.5 van het regeerakkoord). Het regeerakkoord bepaalt verder dat er een sterkere band tussen gewerkte periodes en het pensioen moet komen, maar zwijgt uitdrukkelijk over de gelijkstelling tijdens de periode van werkloosheid.
De pensioenopbouw tijdens periodes van tijdskrediet, loopbaanonderbreking en werkloosheid gebeurde vroeger op basis van het laatste loon. De regering-Di Rupo herleidde die basis tot het zogenaamde minimumrecht per loopbaanjaar (gelijk aan 22.189,36 euro). Het opgebouwde pensioen gedurende één jaar vertrekkende van het minimumrecht per loopbaanjaar is gelijk aan 22.189,36 euro x 1/45 x 60% = 295,86 euro op jaarbasis of 24,65 euro per maand (brutobedragen).
De volledige afschaffing van de gelijkstelling voor de loopbaanonderbreking of het tijdskrediet dat niet specifiek gemotiveerd is, betekent een daling van de pensioenrechten voor de betrokkenen met 24,65 euro per maand (sinds de regering-Di Rupo is de loopbaanonderbreking en het tijdskrediet dat niet specifiek gemotiveerd is, nog maximaal gelijkgesteld gedurende één jaar).
Indien ook de gelijkstelling voor werkloosheid tijdens de derde periode zou verdwijnen, dan zou de impact van deze maatregel nog een stuk verder gaan. Een werknemer die zijn job verliest op 57 jaar en geen werk meer vindt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar, zal volgens de huidige wetgeving tussen de leeftijd van 62 en 67 jaar jaarlijks nog volgende pensioenrechten opbouwen: 22.189,36 euro x 1/45 x 60% = 295,86 euro op jaarbasis of 24,65 euro per maand. Over een periode van 10 jaar wordt er dus 246,5 euro pensioen per maand opgebouwd (24,65 euro x 10 jaar).
Indien de gelijkstelling tijdens de derde periode van werkloosheid zou verdwijnen, dan zou de werknemer nog slechts pensioenrechten opbouwen tussen de leeftijd van 57 en 62 jaar. De werknemer zal een wettelijk pensioen trekken dat maar liefst 123,27 euro bruto per maand lager ligt dan momenteel het geval zou zijn (24,65 euro x 5 jaar = 123,27 euro).
3 Deze hervorming is onrechtvaardig, onlogisch en onnodig
3.1 Onrechtvaardig
Ze is onrechtvaardig omdat iedereen verplicht wordt twee tot vijf jaar langer te werken, terwijl een grote groep van werknemers niet langer kan werken. De gemiddelde levensverwachting verbergt grote ongelijkheden: wie een diploma hoger onderwijs aan de muur heeft hangen leeft 6 to 7,5 jaar langer en 18 tot 25 jaar langer in goede gezondheid dan iemand zonder diploma. Het recht op brugpensioen en vervroegd pensioen zorgt dat ook deze mensen kunnen genieten van wat welverdiende rust na een leven van intense arbeid.
3.2 Onlogisch
Volgens de regering zou de plicht tot langer werken leiden tot minder jeugdwerkloosheid. Maar dat blijkt niet uit de praktijk. Het is niet omdat er in bepaalde landen meer ouderen én meer jongeren aan het werk zijn, de plicht tot langer werken ook automatisch leidt tot meer jobs voor jongeren. Het is wel omdat bepaalde landen investeren in werk, dat de globale werkgelegenheid hoger ligt, zowel voor jong als oud. Dat blijkt uit een recent onderzoek van het Instituut voor Duurzame Ontwikkeling (IDD), dat 29 landen met elkaar vergelijkt.
In België is er een groot probleem van werk, zowel voor jong als oud. Wie jong en onervaren is, vindt moeilijk werk. Wie oud en versleten is, kan moeilijk verder werken. De HR dienstverlener Securex trok begin dit jaar nog aan de alarmbel. Het aantal langdurige zieken is spectaculair gestegen: een verdubbeling tussen 2001 en 2013. Niet toevallig verdubbelde tijdens diezelfde periode ook het aantal vijftigplussers op de arbeidsmarkt. De link is volgens Securex snel gelegd: het stijgend aantal zieken is de keerzijde van werknemers langer laten werken.
De plicht tot langer werken van de nieuwe regering correspondeert met geen enkele verplichting in hoofde van de werkgevers. Verschillende maatregelen zijn nochtans mogelijk. Zweden experimenteert met arbeidsduurvermindering (6-urendag mét loonsbehoud voor 50 plussers). Denemarken installeerde een recht op aangepast werk. Nederland heeft mechanismen van ontslagbescherming. Deze maatregelen creëren ruimte op de arbeidsmarkt en zorgen voor werkbaar werk, zowel voor jong als oud.
3.3 Onnodig
Volgens de cijfers van de Studiecommissie voor de Vergrijzing zijn onze pensioenen wél degelijk betaalbaar. In 2060 zullen wij evenveel betalen als landen als Oostenrijk en Frankrijk nu al betalen voor hun pensioenen, namelijk ongeveer 15% van ons bbp. Is dat zo ondoenbaar? Natuurlijk niet. Het is een kwestie van keuzes in het sociaal en fiscaal beleid. Voer een miljonairstaks in, en pak de grote fiscale fraude aan: er is geld genoeg om onze pensioenen te betalen.
4 Besluit
De rechtse regering wil iedereen minstens twee jaar langer laten werken. Een grote groep van werknemers, voornamelijk vrouwen, zullen vier of vijf jaar langer moeten werken, wellicht tot aan de leeftijd van 67 jaar. Dat is te wijten aan het feit dat de loopbaanvoorwaarde voor vervroegd pensioen verder wordt opgetrokken tot 42 jaar. Drie op vier vrouwelijke werknemers komen niet aan een loopbaan van 42 jaar.
De rechtse regering wil alleen dat iedereen twee tot vijf jaar langer werkt. Zij wil ook rechtstreeks besparen op de pensioenen. Die besparingen treffen een grote groep. Iedereen die actief blijft tot 65 jaar verliest 83,2 euro door de afschaffing van de pensioenbonus. Gepensioneerde koppels waarvan één van de partners geen pensioenrechten heeft opgebouwd, dreigen 281 euro per maand te verliezen door de afschaffing van het gezinspensioen. Ambtenaren verliezen al gauw 298,4 euro per maand, door de afschaffing van de diplomabonificaties, de gelijkschakeling van de tantièmes naar 60 en de nieuwe berekening van het pensioen op basis van de gemiddelde loopbaan. Tot slot verliezen ambtenaren en werknemers die beroep doen op loopbaanonderbreking of tijdskrediet zonder specifieke motivering 24,6 euro per maand. Sommige groepen worden getroffen door verschillende maatregelen tegelijk. De som loopt ver op.
Deze hervorming is onrechtvaardig, onlogisch en onnodig. Ze is onrechtvaardig omdat iedereen verplicht wordt om twee tot vijf jaar langer te werken, terwijl een grote groep van werknemers niet langer kan werken. De gemiddelde levensverwachting verbergt grote ongelijkheden: wie een diploma hoger onderwijs aan de muur heeft hangen leeft 6 tot 7,5 jaar langer en 18 tot 25 jaar langer in goede gezondheid dan iemand zonder diploma. Het recht op brugpensioen en vervroegd pensioen maakt dat deze mensen ook kunnen genieten van wat rust na een leven van intense arbeid. Deze hervorming is onlogisch, omdat België nog steeds bijna 650.000 werklozen telt. Bompa wordt verplicht om langer te werken, terwijl kleinzoon thuis zit zonder werk. Ouderen verplichten om langer te werken zal niet zorgen voor meer werk. Deze hervorming is tot slot onnodig. Volgens de cijfers van de Studiecommissie voor de Vergrijzing zijn onze pensioenen wél degelijk betaalbaar. In 2060 zullen wij evenveel betalen als landen als Oostenrijk en Frankrijk nu al betalen voor hun pensioenen, namelijk ongeveer 15% van ons bbp. Is dat zo ondoenbaar? Natuurlijk niet. Het is een kwestie van keuzes in het sociaal en fiscaal beleid. Voer een miljonairstaks in, en pak de grote fiscale fraude aan, dan is er geld genoeg om onze pensioenen te betalen.
[1] Zie J. BERGHMAN, H. PEETERS en A. MUTSAERTS, De pensioenbescherming in België: overzicht en uitdagingen, in P. D’HOINE en B. PATTYN (eds.), Over de grenzen en generaties heen – XXI Lessen voor de eenentwintigste eeuw, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2012, p. 111 (zie http://soc.kuleuven.be/ceso/pensioenbeleid/downloads/Lessen%2021e%20Eeuw%202012%20-%20Berghman%20ea.pdf).
[2] Idem.
[3] Op voorwaarde van de aanwezigheid van 35 loopbaajaren (als man) of 28 loopbaanjaren (als vrouw).
[4] Momenteel is brugpensioen vanaf 56 jaar nog mogelijk mits een beroepsverleden van 40 jaar. Dit stelsel is in principe van toepassing tot 31 december 2015. Het geldt ook voor de werknemer die aan de voorwaarden voldoet, maar waarvan de opzeggingstermijn eindigt na 31 december 2015.
[5] Vroeger was brugpensioen voor ondernemingen in herstructurering mogelijk vanaf 50 jaar. Maar voor ondernemingen die erkend worden als onderneming in herstructurering na 31 december 2012, wordt de leeftijd van 50 jaar opgetrokken tot 55 jaar.
[6] Vroeger was brugpensioen voor ondernemingen in moeilijkheden mogelijk vanaf 50 jaar. Maar voor ondernemingen die erkend worden als onderneming in moeilijkheden na 31 december 2011, wordt de leeftijd van 50 jaar opgetrokken tot 52 jaar in 2012, tot 52 jaar en 6 maanden in 2013, tot 53 jaar in 2014, tot 53 jaar en 6 maanden in 2015, tot 54 jaar in 2016, 54 jaar en 6 maanden in 2017 en 55 jaar in 2018.
[7] Artikelen 65-66 en 112-113 van de Programmawet van 28 juni 2013 (B.S. 1 juli 2013) en artikelen 3-5 van het KB van 24 oktober 2013 tot uitvoering, inzake de pensioenbonus van de werknemers, van artikel 7bis van de wet betreffende het generatiepact van 23 december 2005 (B.S. 6 november 2013).
[8] J. BERGHMAN, H. PEETERS en A. MUTSAERTS, De pensioenbescherming in België: overzicht en uitdagingen, in P. D’HOINE en B. PATTYN (eds.), Over de grenzen en generaties heen – XXI Lessen voor de eenentwintigste eeuw, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2012, p. 109 (zie http://soc.kuleuven.be/ceso/pensioenbeleid/downloads/Lessen%2021e%20Eeuw%202012%20-%20Berghman%20ea.pdf).
[9] Zie RDW, Nota met betrekking tot de pensioenen in de onderwijssector, 2 september 2014, p. 3.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.