100 jaar geleden: Geboorte van de Franse Communistische Partij
Met een miljoen leden is ze na de Tweede Wereldoorlog in Frankrijk de grootste partij. Vandaag blaast ze honderd kaarsjes uit. De discussies waarmee de oprichting van deze “partij van arbeiders voor arbeiders” gepaard gaat, blijven erg actueel.
Honderd jaar geleden, in december 1920, wordt de Franse Communistische Partij geboren (PCF). De oprichting ervan is geen geïsoleerde gebeurtenis. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog splitst de arbeidersbeweging, die zich in de 19de eeuw begint te structureren, zich in twee: de sociaaldemocraten (voorouder van de huidige sp.a in België) en de communisten (voorouder van de PVDA). Die scheiding bestaat ook vandaag nog.
Waar komen de huidige socialistische partijen vandaan? Waarom hebben communistische partijen het daglicht gezien? Wat waren en zijn de punten waarover socialisten en communisten van mening verschillen? Om op die vragen te antwoorden, ontmoet Solidair de Franse socioloog Julian Mischi, die een boek publiceert over het honderdjarig bestaan van de PCF.
Hij brengt ons terug naar het begin van de 20ste eeuw, naar de tijd van de Tweede Internationale. Deze organisatie, opgericht in 1889, verenigt de hoofdzakelijk Europese arbeiderspartijen en heeft als doel hun acties te coördineren.
"Met de ontwikkeling van het algemeen kiesrecht voor mannen, en van de natiestaten, werden de arbeiderspartijen aan het eind van de 19de eeuw gestructureerd”, legt de expert van de geschiedenis van de PCF uit. Ten tijde van de Eerste Internationale van Karl Marx en Friedrich Engels bestond er geen echt sterke of nationaal gestructureerde partij. De arbeidersbeweging steunde op verenigingen of vakbonden. Met de Tweede Internationale, die de socialistische partijen samenbracht, kan je de intentie zien om een socialistische stroming doorheen de partijen te verenigen. Dat zal niet vanzelf gaan, want de bewegingen zijn zeer divers, in alle landen. In Frankrijk waren er bijvoorbeeld verschillende partijen, waaronder de Parti Ouvrier Français (Franse Arbeiderspartij) van Jules Guesde. In woorden was hij de meest marxistische. Zijn organisatie was relatief klein maar erg goed georganiseerd. Er was ook de Parti Socialiste français (Franse Socialistische Partij) van Jean Jaurès, die zich veel meer richtte op parlementaire actie. Het is pas in 1905 dat de Franse afdeling van de Arbeiders Internationale werd opgericht (SFIO). Dat is de Parti Socialiste, aangesloten bij de Tweede Internationale. Men heeft het dan over de Parti Socialiste Unifié (Verenigde Socialistische Partij), omdat die verschillende socialistische stromingen verenigt.”
Wat is het politieke gewicht van deze verenigde socialistische partijen in Europa?
Julian Mischi. Het zijn zeer machtige partijen, niet alleen door het aantal leden maar ook door de electorale kracht die ze vertegenwoordigen. In Duitsland werd de Sociaal-Democratische partij (SPD) in 1912 door het aantal behaalde stemmen de grootste partij. In Frankrijk wordt de SFIO de tweede grootste fractie in de Franse Kamer bij de parlementsverkiezingen van 1914, met 102 volksvertegenwoordigers. Jean Jaurès, leider van de fractie, is ook directeur van het dagblad L'Humanité (de officiële krant van de SFIO, n.v.d.r.) en een belangrijke politieke figuur.
Beginnen ze dan geleidelijk aan te verdedigen dat het socialisme kan worden bereikt via parlementaire weg?
Julian Mischi. Officieel pleiten die partijen nog steeds voor "de stembus en het geweer". Zowel het gevecht op straat als het gevecht om de stemmen. Maar in werkelijkheid kan je een verschuiving zien. De SFIO wordt steeds meer gedomineerd door de parlementariërs en hun medewerkers. Het is de parlementaire fractie die de toon aangeeft van wat de socialistische beweging is en doet. De partij zelf is relatief zwak. In feite ligt haar kracht in haar parlementaire fractie. De partij structureert zich heel snel rond haar verkozen vertegenwoordigers en de verovering van een belangrijke positie in het Parlement (dit geldt niet specifiek voor Frankrijk, het zal ook het geval zijn voor de Belgische Werkliedenpartij, de Labour Party in het Verenigd Koninkrijk, ... n.v.d.r.)
Welk standpunt nemen ze in als de Eerste Wereldoorlog komt?
Julian Misch. De Tweede Internationale had heel snel de strijd tegen het chauvinisme (overdreven, excessieve bewondering voor het eigen land, n.v.d.r.) naar voren geschoven, tegen het militarisme. Deze thema's staan centraal in de verschillende congressen van de Internationale in het begin van de 20ste eeuw. In de toespraken wordt de wapenwedloop en het oorlogszuchtig gedrag van de regeringen gehekeld.
Maar is dat allemaal afgelopen zodra de oorlog uitbreekt?
Julian Mischi. De Franse en Duitse socialistische leiders staan pal achter hun respectieve regeringen. Ze schikken zich dus naar hun regeringen, in naam van de verdediging van de natie. Dat gebeurt een paar dagen nadat er nog opgeroepen werd tegen de oorlog en voor het internationale socialisme. Vanaf 4 augustus stemmen de Franse volksvertegenwoordigers voor de oorlogskredieten en beantwoorden ze de oproep van president Raymond Poincaré voor de Union Sacrée, het Heilige Verbond (de politieke en religieuze krachten die zich achter de regering schaarden). De socialisten treden toe tot de regering met onder meer Jules Guesde, een van de belangrijkste figuren van het Franse socialisme.
Hoe kunnen ze dat rechtvaardigen?
Julian Mischi. Voor hen is de verdediging van de natie ook een verdediging van het socialisme. Ze beweren dat zij de natie, die is voortgekomen uit de Franse Revolutie en de Parijse Commune, verdedigen tegen de Duitse indringer. Zij verzetten zich tegen het militarisme, tegen het Duitse imperialisme en beschouwen het als een rechtvaardige verdedigingsoorlog, in naam van de waarden van het socialisme en de Internationale.
Behalve dan dat aan Duitse zijde hetzelfde geluid weerklinkt.
Julian Mischi. Inderdaad. Stap voor stap worden de belangen van de natiestaten en hun nationale bourgeoisie opgenomen in de partijen van de arbeidersbeweging: de Duitse, Belgische, Franse, ... Identiteit is doorslaggevend geworden voor de socialisten. Zodanig zelfs dat deze omslag door de meeste leiders als vanzelfsprekend wordt ervaren.
Als ze zeggen het socialisme te verdedigen, wat doen de socialistische ministers dan in de regering?
Julian Mischi. In feite doen ze mee met de censuur en de repressie van de regering. In eerste instantie zullen heel weinig stemmen zich tegen de verschuiving naar chauvinisme en oorlog verzetten. Zo zullen aan het eind van de oorlog de muiterijen aan het front onderdrukt worden (door het aanslepen van de oorlog komt in 1917 een deel van de Franse troepen in opstand tegen het gezag en de oorlog, n.v.d.r.). De repressie breidt zich ook uit naar de arbeidersbeweging.
Opmerkelijk is het geval van de wapenfabrieken. De minister van bewapening is de socialist Albert Thomas, die tijdens de oorlog opgenomen werd in de regering. Met als bijnaam "minister van granaten” voert hij een controle in op de arbeiders, want in de wapenfabrieken begint het protest te broeien. Albert Thomas werkt samen met de bazen om de productiviteit en de arbeidsdiscipline te verhogen. Er komt meer en meer weerstand tegen hem, met de kritiek dat de mensen in de loopgraven en de fabrieken afzien, terwijl socialistische leiders zich gedeisd houden in hun ministeries en kantoren.
Laten we het hebben over de tegenstanders van de oorlog. Zijn die er bij het begin van het conflict niet veel?
Julian Mischi. Nee, er heerst een zeker conformisme bij de bevolking. Wanneer het land in oorlog is en alle media en alle leiders (zelfs degenen die het meest radicaal leken, zoals Jules Guesde) hetzelfde pad volgen, ligt het voor de hand dat men de wapens opneemt tegen de Duitse indringer, of men nu socialist is of niet. Er leeft een volksgevoel dat deelname aan de oorlog acceptabel maakt. Er is slechts een kleine minderheid die daar niet in mee wil gaan. In 1914-1915 is die echt heel zwak.
Over wie gaat het dan?
Julian Mischi. Het zijn vakbondsleden die in de minderheid zijn bij de CGT (socialistische vakbond, n.v.d.r.), anarchistische militanten, enkele socialisten, feministen. Interessant is dat het hier gaat om activisten die elkaar nooit eerder ontmoetten. Er vindt een soort herschikking van de arbeidersbeweging plaats, met name rond revolutionaire vakbondslieden. Dat gebeurt vaak samen met politiek vluchtelingen, met name Russische, die zeer talrijk zijn in Parijs. Via deze netwerken komen activisten die in hun eigen organisatie geïsoleerd zijn, bij elkaar. Geleidelijk aan ontstaat het idee om een nieuwe internationale op te richten en de arbeidersbeweging nieuw leven in te blazen rond internationalistische waarden, niet rond nationalistische waarden.
U heeft het over twee revolutionairen in uw boek: Rosa Luxemburg (Duitsland) en Lenin (Rusland). Welke rol spelen zij?
Julian Mischi. Ze hebben invloed omdat ze in internationale netwerken zitten. Lenin reist naar Zwitserland, Frankrijk, schrijft voor internationale kranten. Al is hun invloed klein bij de bevolking, op de massa activisten en internationalisten hebben ze daarentegen een zeer grote invloed. Hun kracht ligt in het feit dat ze op internationaal niveau redeneren. Ze zeggen dat de Tweede Internationale “bankroet” is (titel van een artikel van Lenin, n.v.d.r.) en dat de arbeidersbeweging nieuw leven ingeblazen moet worden. Voor hen ging die teloor toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak zonder enige tegenstand van de socialistische leiders. Ze roepen daarom op om een nieuwe internationale structuur te creëren en vooral een internationale revolutie te ontketenen. Volgens hen is de enige uitweg uit de oorlog dat de volkeren zich verenigen en zich tegen hun nationale burgerij keren.
Terwijl Lenin en Luxemburg hun hoop vestigen op een socialistische revolutie in Duitsland, omdat het het meest geïndustrialiseerde land is en de machtigste socialistische partij heeft, zal het in 1917 in Rusland gebeuren.
Julian Mischi. De impact van deze gebeurtenis is enorm. We mogen niet vergeten dat er twee revoluties plaatsvinden. Eerst de revolutie van februari, die het tsaristische regime omver werpt (de tsaar was de Russische keizer, die tot dan toe bijna alleen regeerde, n.v.d.r.) en waarbij de grondwet van de Sovjets tot stand komt. Het zijn raden van afgevaardigden van arbeiders en soldaten, die heel snel oproepen tot vrede. De tweede revolutie vindt plaats in oktober en leidt tot de machtsovername door de Bolsjewieken, die zeer actief waren in de Sovjets (de term "bolsjewiek" betekent "meerderheid" in het Russisch, n.v.d.r.). De door revolutionairen geleide Russische regering sluit zeer snel na de revolutie een wapenstilstand (via het Verdrag van Brest-Litovsk in maart 1918, n.v.d.r.).
Wat is de reactie elders in Europa?
Julian Mischi. Aan Franse zijde is er bij de SFIO en de CGT een zeer groot enthousiasme voor de eerste revolutie. Men vindt het zeer positief dat er een einde komt aan het autoritaire regime van tsaar Nicholas II. Tegelijkertijd blijven de Russen immers aan de zijde van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk oorlog voeren tegen het Duitse Rijk. Maar de SFIO en de CGT koesteren een groot wantrouwen tegen de oktoberopstand. Deze revolutie wordt om verschillende redenen nogal verkeerd begrepen, vooral omdat die mogelijk een einde maakt aan de deelname van de Russen aan de Eerste Wereldoorlog. Voor het eerst trekt een groot land zich terug uit de strijd.
Is de perceptie voor de tegenstanders van de oorlog anders?
Julian Mischi. Ja, zij bekijken het positiever. Vooral dankzij de kwestie van de arbeidsmacht (via Sovjets, n.v.d.r.) zal de oktoberrevolutie geleidelijk aan gezien worden als de eerste socialistische revolutie die werkt. Maar het duurt nog enkele jaren voor er een sterk enthousiasme voor ontstaat. Vanaf 1918-1919, wanneer de Eerste Wereldoorlog afloopt, wordt een internationaal militair offensief tegen Rusland hervat. Britse en Franse strijdkrachten vallen Rusland binnen aan de zijde van de voormalige tsaristische strijdkrachten (de "Witten") om te strijden tegen de "Roden" (deze landen vreesden een uitbreiding van de revolutie naar heel Europa, n.v.d.r.). Dat is meestal het omslagpunt, zelfs voor wie aanvankelijk niet bijzonder voor de bolsjewieken was.
Leidt dat tot de breuk met de Tweede Internationale?
Julian Mischi. Op het einde van de oorlog wordt de nationale kwestie, de verdediging van het vaderland, terzijde geschoven en komt de sociale kwestie op de voorgrond. Er is veel strijd tegen het dure leven. Ex-soldaten die terugkeren naar het burgerleven ondervinden grote problemen in hun persoonlijke leven of om een baan te vinden. De socialistische vakbonden en organisaties worden groter omdat ze radicaliseren. Vanaf 1918-1919 wordt de arbeidersbeweging zwaar onderdrukt. Stakers worden ervan beschuldigd Bolsjewistisch, pro-Russisch of pro-Duits te zijn, zelfs als ze niet mobiliseren in naam van de Russische revolutie. De beweging van spoorarbeiders wordt in het bijzonder onderdrukt. In 1920 vinden er zeer belangrijke stakingen plaats, die gepaard gaan met zeer zware repressie en het ontslag van 15.000 spoorarbeiders. In het voorjaar van 1920 doet het verhaal de ronde van een Bolsjewistisch complot tegen de veiligheid van het land, volledig verzonnen door de overheid. Dat leidt tot de opsluiting van de belangrijkste vakbondsmensen en socialistische leiders van de linkervleugel.
In maart 1919 wordt de Derde Internationale (Communistische Internationale) opgericht. Hoe maken de communisten zich los van de socialisten?
Julian Mischi. In de meeste landen zijn er tijdens de conflictrijke periode na de Russische Revolutie afsplitsingen in de socialistische organisaties. Minderheidsstrekkingen, revolutionaire en internationalistische stromingen worden eruit gezet. Soms vertrekken ze op eigen initiatief om zich zelfstandig te organiseren. In Frankrijk is er tot december 1920 geen splitsing. Tijdens het 18de Congres van de SFIO in Tours kiest een meerderheid van 70% van de afgevaardigden om zich aan te sluiten bij de Communistische Internationale en er de Franse afdeling van te worden (ze zijn de voorlopers van de Franse Communistische Partij). Een minderheid die weigert aan te sluiten bij de Communistische Internationale, scheurt zich af. Het zijn de socialisten die het dichtst bij het Heilige Verbond van het oorlogssocialisme stonden. In Duitsland is dit aanleiding tot een bloedbad. De communistische militanten hebben zich tijdens de oorlog al afgescheiden van de SPD. In 1918-1919 leiden ze een revolutie. Die wordt bloedig neergeslagen. Communistische militanten worden vermoord in opdracht van de sociaaldemocratische minister van Binnenlandse Zaken Noske.
Wat zijn de grote verschillen in opvattingen tussen de socialisten en zij die voortaan communisten worden genoemd?
Julian Mischi. Ten eerste bekritiseren de toekomstige communisten de houding van de socialistische leiders tijdens de Eerste Wereldoorlog. Op het Congres van Tours willen de afgevaardigden die aansluiting wensen bij de Communistische Internationale, de sociaal-chauvinisten aan de kant zetten, omdat die de socialistische waarden tijdens de oorlog ondermijnden. Het is in de eerste plaats in naam van het pacifisme en het internationalisme dat deze kloof vorm krijgt en groter zal worden. Maar ze bekritiseren ook de regeringsdeelname van de socialisten (zie kader).
Zijn er ook meningsverschillen over de organisatie van de partij?
Julian Mischi. Communisten bekritiseren het feit dat verkozenen en leiders tegenover de militanten geen verantwoording afleggen voor hun daden. Het gaat erom een meer gestructureerde partij te vormen, waarbij de parlementaire fractie en ook de pers onder toezicht van de militanten en de partijleiding komt te staan. Men bedenkt dus een nieuw soort partij, met een militante discipline. De volksvertegenwoordigers zullen zich moeten verantwoorden tegenover de leden ordewoorden verdedigen die in de partij besproken werden. Ze zullen niet vrij zijn om te doen wat ze willen, maar op een meer collectieve wijze het woord voeren. Bovendien zal hun profiel evolueren. Voor de oorlog waren het meestal advocaten, journalisten, professionals. Hun woorden konden vrij radicaal zijn maar in werkelijkheid kwamen ze uit tamelijk geprivilegieerde sociale milieus. Na de parlementsverkiezingen van 1924 komen er nieuwe profielen met volksvertegenwoordigers uit de arbeidersklasse.
Is er ook kritiek op de verburgerlijking van socialistische leiders?
Julian Mischi. Wat de militanten die stemmen voor de aansluiting bij de Communistische Internationale het meest dwarszit, is het feit dat er binnen het parlement vriendschappen zijn gesloten tussen de socialistische leiders en andere politieke vertegenwoordigers. De levensstijl, hun sociale positie, de mensen waar ze mee omgaan, dat alles maakte dat ze hun plek vonden in een burgerlijk milieu en dat ze nu heel nauwe banden hebben met de burgerij, die ze geacht worden te bestrijden. Dat leidt dan weer geleidelijk tot klassencollaboratie, allemaal ten koste van degenen die aan het front moesten vechten.
Die politieke leiders en ook vakbondsvertegenwoordigers hebben zich geleidelijk losgemaakt van de arbeidersstrijd, van de levensomstandigheden van de volksmassa's. Ze hebben hun engagement omgezet in een politiek beroep dat hen belet de realiteit van de arbeidswereld te zien. Ze zijn ook verburgerlijkt op het vlak van ideeën. Ze behouden een discours dat symbolisch virulent kan zijn, maar in hun keuzes, hun levenswijze en hun engagement, matigen ze zich. De communisten weigeren dus die "compromissen".
Socialistische ministers?
Kunnen socialisten samen met burgerlijke partijen deelnemen aan een regering? Die discussie, die we ook vandaag nog zien, wordt destijds ook gevoerd. In Frankrijk, België, Duitsland, Italië en zelfs Japan breken de arbeiderspartijen zich het hoofd over deze vraag. Naarmate deze partijen meer verkiezingsoverwinningen behalen, groeit de druk om socialisten in de regering te plaatsen (dat wordt het “ministerialisme” genoemd). De Fransman Jaurès of de Belg Vandervelde verdedigen dat socialistische ministers “kleine vooruitgangen” kunnen boeken. De revolutionairen antwoorden hen dat zo het finale doel, het socialisme, uit het oog wordt verloren. In een brief van 1894 waarschuwde Friedrich Engels al: “Nog altijd in de minderheid, zullen socialisten de verantwoordelijkheid delen voor de daden van een burgerlijk ministerie”, de repressie van de arbeidersbeweging inbegrepen. De ervaring van de regeringsdeelname van socialisten tijdens de Eerste Wereldoorlog bevestigt deze waarschuwing. Volgens Engels is een tweede gevaar dat de aanwezigheid van socialistische ministers “de arbeidersklasse zal verdelen en de revolutionaire actie volledig verlammen”. En dan zijn er ook nog de opportunisten, die aangetrokken worden door de postjes.
De Tweede internationale neemt officieel positie in tegen het “ministerialisme”. Maar in alle partijen, van de Belgische Werklieden Partij tot de SFIO en de Duitse SPD, blijft de “ministerialistische” stroming sterk. Toen de Groote Oorlog uitbrak, stuurden al deze partijen vertegenwoordigers naar de burgerlijke regeringen van nationale eenheid.
De socialisten en de kolonisatie
Tijdens de kolonisatie plunderen grote mogendheden de natuurlijke rijkdom van Afrika en Azië en verplichten ze in de kolonies tientallen miljoenen mensen tot dwangarbeid. Dankzij dit beleid verrijken de grote Franse, Britse, Belgische en Duitse industriëlen en bankiers zich enorm. Om deze plundering te verhullen, beweren de kolonisatoren dat ze "beschaving" brengen. De volkeren die durven in opstand te komen, worden bloedig onderdrukt.
Marxisten hebben de kolonisatie altijd bekritiseerd als een van de ergste vormen van kapitalistische uitbuiting en onafhankelijkheid voor de gekoloniseerde volkeren geëist. Maar begin 20ste eeuw beginnen sommigen in de socialistische beweging beetje bij beetje het koloniale kader te aanvaarden. Ze leveren alleen nog kritiek op de "excessen" van de kolonisatie. In 1907 verklaart het Congres van de Tweede Internationale dat de socialisten moeten eisen dat er “hervormingen komen om het lot van de inheemse bevolking te verbeteren”. In plaats van de onafhankelijkheid, eiste een meerderheid van de socialisten een "humaan" koloniaal beleid.
Door de kolonisatie lopen ook de spanningen tussen de grote mogendheden op. Duitsland, dat weinig kolonies heeft, lonkt naar de Franse en Britse kolonies. De Britten daarentegen willen de olietoevoer in het Midden-Oosten beheersen, maar worden door de Duitsers tegengehouden. De Eerste Wereldoorlog breekt uit. De meerderheid van de socialistische leiders steunt dat Franse of Belgische werkers de strijd ingestuurd worden tegen Duitse werkers (en omgekeerd). "We geloven dat we voor het vaderland sterven, maar we sterven voor de industriëlen", vat de schrijver Anatole France het treffend samen.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.