Rachida Lamrabet: “Waar leggen wij de grens van de mensenrechten? Daar gaat het voor mij om in het hoofddoekendebat”
Onder druk van staatssecretaris Zuhal Demir (N-VA) werd ze als juriste aan de deur gezet bij Unia. Over die gebeurtenissen schreef ze het boek Zwijg, allochtoon! “Bepaalde categorieën van mensen hebben veel minder marge om gebruik te maken van hun fundamenteel recht om te spreken en om zich artistiek uit te drukken”, zegt Rachida Lamrabet.”
Rachida Lamrabet is juriste en werkte zestien jaar lang voor Unia, de interfederale instelling voor racismebestrijding en tegen discriminatie. Ze is ook auteur en filmmaker. Ze schreef meerdere boeken en verhalenbundels, waaronder Vrouwland (waarvoor ze in 2008 de debuutprijs kreeg) en De man die niet begraven wilde worden. In 2017 verscheen haar film Project Deburkanisation. Het Goethe-instituut in Washington had Rachida Lamrabet gevraagd om na te denken over de betekenis van het begrip privacy in deze digitale tijd. De bedoeling van dit internationale theaterproject was een artistieke en culturele dialoog op te zetten over de verschillende invullingen van het begrip privacy. In plaats van dialoog, riep Lamrabets bijdrage echter weerstand op: staatssecretaris voor Gelijke Kansen Zuhal Demir (N-VA) eiste dat Unia zich zou distantiëren van Lamrabet. Een week later, in maart 2017, werd Lamrabet ontslagen. Over deze periode, maar vooral over de ongelijke machtsverhoudingen in onze samenleving, schreef ze onlangs het essay Zwijg, allochtoon!. We spraken met Rachida Lamrabet op ManiFiesta, waar ze haar boek voorstelde en deelnam aan het debat over antiracisme en gelijke rechten.
We hebben heel wat stemmen gehoord die ons proberen te vertellen waar uw werk over gaat, maar we vragen het u liever zelf. Waarover gaat uw kortfilm Project Deburkanisation?
Rachida Lamrabet. Mijn werk gaat over waar de grens ligt voor mensen die op een heel eigen manier invulling willen geven aan hun fundamentele mensenrechten. Mensenrechten zijn individuele rechten en iedereen vult die op zijn of haar manier in. Maar wat met mensen die daar gebruik van maken op een manier die voor ons ongewoon lijkt? Op een manier die ons choqueert? Mensen vullen het recht op privacy op verschillende manieren in. Maar wat gebeurt er wanneer een bepaalde categorie van mensen, in dit geval een hele kleine minderheid van vrouwen, zegt: “Mijn gezicht, dat is ook privé, ik wil dat niet tonen aan de buitenwereld”?
Dat is een eigenaardig gebruik van dat recht op privacy, waarop wij heel verschillend kunnen reageren: tolereren we dat, of zeggen we: “Zo is dat niet bedoeld, het recht op privacy. Jij hebt dat niet goed begrepen. Jouw invulling is een oneigenlijk gebruik van dat concept. Je moet je inpassen in wat de norm is, van wat wij als een normale invulling van het recht op privacy zien”?
Dat wilde ik testen. Ik wilde nagaan waar die grens ligt. En blijkbaar ligt die grens heel erg dichtbij, want vrouwen die voor hun religie hun gezicht willen sluieren botsen er heel snel op: er is een wet die het dragen van gezichtssluiers in de publieke ruimte verbiedt.
Dat is een wet die is ingegeven door een zekere islamofobie, daar moeten we niet onnozel over doen. Een strafwet die een religieus kledingstuk viseert, duwt een bepaalde religie en bijgevolg ook een hele gemeenschap in de hoek van de criminalisering en zorgt ervoor dat het narratief over bijvoorbeeld de hoofddoek, die iets anders is dan de gezichtssluier, ook scherper en negatiever kan gevoerd worden. Vandaag zijn het vooral die uitingen die gelinkt kunnen worden aan de islam, die ter discussie staan, beperkt of gekortwiekt worden met het argument “dit is niet de manier waarop onze rechten moeten worden uitgeoefend, dat is een foute manier”.
Er is veel commotie geweest na het verschijnen van de film. Hoe denkt u dat Project Deburkanisation begrepen is? Overigens, veel mensen die over uw werk discussiëren, blijken het niet eens gezien te hebben. Wat leidt u daaruit af?
Rachida Lamrabet. Mensen hebben zich geen begrip gevormd van mijn werk door ernaar te kijken. Ze hebben al een begrip, omdat het gaat over een erg gecontesteerd symbool, dat heel veel emotie losweekt. Ze weten al wat ze denken over vrouwen die hun gezicht omwille van de islam volledig sluieren. Dat is iets wat niet getolereerd, niet geaccepteerd kan worden in onze vrije, verlichte maatschappij waar vrouwen en mannen gelijk zijn. Dat idee zit er sterk in. De gezichtssluier staat voor vrouwenongelijkheid, voor radicalisme, voor gevaar, voor terreur, voor achterlijkheid. Men denkt alles al te weten, waarom nog praten, nog lezen, nog echt kijken?
Ik laat een vrouw die een gezichtssluier draagt, spreken. Ik geef haar een podium zodat zij haar stem kan gebruiken. Iets wat deze vrouw niet heeft kunnen doen op het moment dat het federale Parlement de wet besprak die het dragen van de gezichtssluier verbiedt. Niemand is toen op het idee gekomen om de vrouwen uit te nodigen om te komen uitleggen waarom ze die sluier dragen. De universiteit van Gent heeft dat wel gedaan en stelde vast dat geen enkele vrouw aangaf de sluier onder dwang te dragen. De vrouwen gaven aan dat ze de gezichtssluier vrijwillig droegen en dat het een religieuze praktijk was die hen toeliet hun overtuiging ten volle te beleven. Je hoeft het daar niet mee eens te zijn, maar gelukkig is er dat universeel geldend mensenrechtenkader dat niet afhangt van wat anderen leuk of niet leuk vinden.
Met mijn film omzeil ik de beslissing die blijkbaar bij consensus is genomen om zulke vrouwen niet te horen. We willen hen niet horen spreken want ze zouden onze vaste overtuigingen aan het wankelen kunnen brengen. We zien enkel die sluier. En die sluier staat voor al het slechte wat er is, dus we moeten dat gewoon onmiddellijk afwijzen en kortwieken.
Terwijl het mijn bedoeling was om het maar een aanleiding te laten zijn, je moet er overheen kijken want er zit een verhaal achter. Ik kon ook iets anders gebruikt hebben om het te hebben over de selectiviteit waarmee mensenrechten worden toegepast al naargelang welke burger, welke mens zich erop wil beroepen.
Kunt u daar een voorbeeld van geven?
Rachida Lamrabet. Bijvoorbeeld, het recht op een eerlijk proces dat met de wijziging van de vreemdelingenwet van 9 februari 2017 niet meer opgaat voor mensen die hier geboren zijn maar niet de Belgische nationaliteit hebben. De wet maakt het voortaan mogelijk om mensen die hun hele leven legaal in België hebben gewoond, het land uit te zetten op grond van “aanwijzingen” dat “de vreemdeling een bedreiging is voor de openbare orde of de nationale veiligheid”. Een veroordeling voor strafbare feiten is zelfs niet meer vereist, een vermoeden van de Dienst Vreemdelingenzaken volstaat.
Een tweede voorbeeld: in de sociale verhuursector wordt het fundamenteel recht op wonen gekoppeld aan de taalkennisvereiste. Huurders moeten aantonen dat ze Nederlands kennen, anders worden ze gesanctioneerd en komt hun fundamenteel recht op wonen in het gedrang.
En zo zijn er nog ettelijke voorbeelden die aantonen dat het niet de mensenrechten zijn die hier in ons land als universeel worden erkend, maar wel de interpretatie die de dominante groep geeft aan deze mensenrechten.
In mijn boek Zwijg, allochtoon! spits ik mij onder andere toe op het recht op vrije meningsuiting en de artistieke vrijheid. Ik beargumenteer dat bepaalde categorieën van mensen veel minder marge hebben om gebruik te maken van hun fundamenteel recht om te spreken en om zich artistiek uit te drukken.
Voor mijn artistiek project heb ik gebruikgemaakt van de gezichtssluier, een symbolisch kledingstuk dat heel visueel is, en omdat het de gemoederen verhit. De kunst is hier om over dat uiterlijk symbool heen te kijken en te luisteren naar het onderliggende verhaal. Veel mensen zijn daar niet in geslaagd en hebben gewoon die ‘rode vlag’ gezien, de gezichtssluier, en dan was het alle hens aan dek: men moest daartegen in het verweer.
Het viel me ook op dat men uw film als een documentaire beschouwde en niet als fictie.
Rachida Lamrabet. Het is inderdaad fictie. Ik heb er altijd in geloofd dat kunstenaars over al-les kunnen praten en dat ze alles in hun werk aan bod kunnen laten komen. En dat kan soms choqueren, dat kan tegen de gevoeligheden van de goegemeente schoppen. Maar het kunstwerk heeft recht om er te zijn, om een debat aan te wakkeren. Als je kijkt naar het werk van Gerard van het Reve, die in 1966 een fictieve conversatie beschreef waarin God een ezel was. Daar is toen ook heel veel protest tegen geweest. Maar we zijn ondertussen toch geëvolueerd, dacht ik? Die man is toen voor de rechter gedaagd, wegens godslastering. Als we daarop terugkijken, dan beseffen we dat dat fout was, zulke censuur. Dat we artiesten de ruimte moeten laten hun werken te maken. En toch is het dat wat nu opnieuw gebeurt.
Zou hetzelfde gebeurd zijn mocht u geen migratieachtergrond hebben?
Rachida Lamrabet. Het meest pijnlijke in dit alles is dat je als schrijver niet erkend wordt. Het feit dat je gebruikmaakt van de mogelijkheden van de fictie om iets te zeggen over vandaag, over onze samenleving, om dingen in vraag te stellen, dat wordt niet aanvaard. Dat wordt niet erkend. Dat statuut van auteur, iemand die met de verbeelding iets doet, dat statuut krijg je niet. Die erkenning krijg je niet. Wat je wel krijgt, is dat men zich fixeert op wie je bent, waar je vandaan komt, je naam, je geloofsovertuiging. Aan de hand daarvan trekt men conclusies: “Dit is eigenlijk geen fictie, dit is een politiek pamflet. Je hebt een verborgen agenda. Je promoot een bepaalde religie, op een slinkse manier, door fictie te gebruiken. Wij doorzien dat.” En dan word je daarvoor gestraft.
Maar als juriste bent u ook al die dingen – uw naam, uw Marokkaanse afkomst … Kreeg u in uw job ook dat soort verwijten, dat u een verborgen agenda had?
Rachida Lamrabet. Ik heb het moeten meemaken ja, dat ik soms na een vergadering waar de hoofddoek ter sprake kwam een opmerking kreeg van een van mijn directe oversten. Ik vond dat we als Unia te terughoudend waren tegenover werkgevers en onderwijs die een hoofddoekverbod installeerden in hun reglement of op de werkvloer. Ik vond dat we duidelijker naar buiten moesten komen en dat we dat mensenrechtenkader veel sterker naar voren moesten schuiven. Terwijl Unia vond dat we ‘pragmatisch’ en ‘strategisch’ te werk dienden te gaan.
Dat op eieren lopen, dat voortdurend rekening houden met de publieke en politieke opinie vond ik heel moeilijk, en daar waren dan soms erg felle discussies over. Dat ging dan over de vraag wat de essentie is van het werk van Unia, wat is dat mensenrechtenkader waard? Hoe gaan we dat laten gerespecteerd worden? En achteraf krijg je dan te horen, nadat de vergadering voorbij is: “Ik snap wel waarom jij zo heftig reageert. Jij bent zelf moslima.” Terwijl mijn drijfveer als juriste de mensenrechten zijn. Niets anders. Niemand weet trouwens of ik moslima ben. Dat zijn ook niemands zaken. Misschien ben ik geen moslim, misschien ben ik wel atheïst, of boeddhist, dat weet uiteindelijk niemand. Maar toch heb ik dat verwijt meer dan eens gekregen, dat ik enkel sprak voor mijn eigen ‘winkel’.
Zolang u daar werkte, bleef dat een strijd die u daar intern voerde. Maar wanneer uw werkgever zich tegen u keert, wordt die interne strijd plots uitvergroot. Nu hebben zij die vroeger uw medestanders waren, zich tegen u gekeerd. Wat doet dat met uw vertrouwen in onze instellingen, en zeker een instelling als Unia, die er toch zijn om onze mensenrechten te verdedigen?
Rachida Lamrabet. Unia zou inderdaad in de bres moeten springen wanneer mensenrechten niet gerespecteerd worden. Ik heb in die instelling zestien jaar van mijn leven, mijn beste jaren, gestoken om iets gedaan te krijgen. Zoals ik in mijn boek schrijf: het jammere is dat zo’n instelling functioneert binnen het kader van structureel en institutioneel racisme. En in dat kader wordt een bepaalde leidraad gevolgd, namelijk dat de problemen liggen bij de minderheden zelf. Die moeten zich maar aanpassen en die moeten maar doen zoals wij, en dan verdwijnen alle problemen. Het idee is niet “hoe nemen we hindernissen weg opdat zoveel mogelijk mensen zonder onderscheid kunnen deelnemen aan het maatschappelijke en sociale leven?”. Dat is jammer genoeg niet het idee. Het idee is heel vaak “hoe maken we die minderheden, en zeker de religieuze minderheden, acceptabel genoeg voor de witte groep?” En hoe gebeurt dat dan? Wel, door die witte groep vooral niet te schofferen, niet te choqueren, niet te veel te confronteren met de eisen die die religieuze en andere minderheden hebben, zoals bijvoorbeeld het invoeren van quota voor tewerkstelling, het uitwerken van een nationaal actieplan tegen racisme, het toelaten dat vrouwen met hoofddoek kunnen werken en studeren zonder voorbehoud en nog zoveel meer.
Ik denk nu even aan de mensen die slachtoffer zijn van racisme en discriminatie. Zij rekenen erop dat een instelling als Unia achter hen zal staan en hen zal beschermen, maar ze zien nu wat er met u is gebeurd. Moet uw ontslag die mensen misschien ook een signaal geven: verwacht niet te veel hulp?
Rachida Lamrabet. Als slachtoffers zien dat de instelling die hen moet beschermen plooit onder de minste druk, dan is dat wel een wake-upcall, lijkt me. Je mag zo’n instelling niet overlaten aan de instelling zelf en aan de politiek. Je moet de instelling voor een stuk in handen geven van de mensen zelf. Je moet je ermee bemoeien. Dat is waar ik mij nu heel erg bewust van ben geworden. Wij kunnen niet langer passief wachten tot er iets gebeurt, je moet je actief gaan bemoeien met zo’n instelling, als burger, als actor. En vooral luidop zeggen wanneer die instelling de zaken niet goed aanpakt en roepen wanneer zo een instelling zwijgt wanneer ze zou moeten spreken.
Dat de raad van bestuur van zo’n instelling gepolitiseerd is, is geen goede zaak. Een instelling als Unia is op papier onafhankelijk, in de praktijk niet.
Europa verplicht ons om een onafhankelijk mensenrechteninstituut op te richten. En ook dat mensen van onderuit en uit het middenveld er ook een zeg in moeten hebben. Het kader is er dus, maar de instelling zelf laat op zich wachten. En zoals het er nu naar uitziet, zal het niet voor morgen zijn. Maar de verplichting is er. De vraag is, als het zover is, hoe dat precies ingevuld gaat worden: wie krijgt er toegang en wie niet. Het is belangrijk om nu al te zeggen dat we onze plek opeisen.
Ik had contact met de mensen van de actiegroep Recht op Recht. Zij hebben heel interessante ideeën. Dat is de inderdaad de manier van werken: nu al zoveel mogelijk mensen verzamelen en heel concrete eisen stellen tegenover zo’n instelling: zo zien wij het, zo willen wij het. Je moet je opdringen. Je moet blijven trekken en zaken aankaarten die niet goed gebeuren, en zeggen ‘we zien dat, en we gaan daar niet mee akkoord’.
De mensen over wie het gaat zitten vaak al met een opeenstapeling van problemen en hebben daardoor heel wat ruis in hun hoofd. Wat zou een goede strategie zijn om niet iedereen z’n eigen strijd maar te laten voeren?
Rachida Lamrabet. We kunnen inderdaad niet van iedereen verwachten dat ze het maar zelf doen. Ik geloof er sterk in dat alle strijden tegen onderdrukking onderling verbonden zijn. Soms is er verdeeldheid binnen een strijd, of tussen strijden onderling, dat is zo, maar daar moeten we voorbij. Daarom verwijs ik graag naar de ethiek van de gedeelde menselijkheid: ‘Ik voer een strijd. Jij voert een strijd. Ik stop niet met strijden voordat ook jouw strijd gestreden is.’ Het is een hele moeilijke. Verdeeldheid maakt veel kapot. Vaak gaan de discussies over nuanceverschillen, over een andere manier van interpreteren. Maar de essentie moet de essentie zijn. En die is dat je strijdt voor gelijke rechten. En of het nu gaat over mensen van etnisch-culturele minderheden, holebi’s, vrouwen … maakt niet uit. Je hebt vrouwen die deel uitmaken van etnisch-culturele minderheden, die homoseksueel zijn … Die strijd is één groot geheel. Maar hoe krijg je die mensen allemaal samen?
Daar heb je verbeelding voor nodig?
Rachida Lamrabet. Daar heb je inderdaad verbeelding voor nodig. Je moet uit je cocon komen, naar buiten treden. Voor praktische problemen zoeken mensen naar concrete, praktische oplossingen. Soms zijn die er niet onmiddellijk. En dan kan je alleen maar beginnen met het je te verbeelden. Hoe zou je willen dat de zaken eruit zien? Hoe ziet onze gewenste eindsituatie eruit? Je begint ook met het je in te beelden, wat het onrecht is voor iemand anders. En dan zie je dat jij onderdrukt wordt, maar die andere ook, misschien op een andere manier. En daar moet je dan óók iets over zeggen. Je kan dat het best niet op je eentje doen, je hebt het verhaal van de anderen nodig om je een beeld te vormen van het onrecht en de hindernissen waar zij tegenaan lopen. Verzet doe je het best collectief. Het is ook onmogelijk om je die andere, betere wereld te verbeelden op eigen kracht, dat doe je beter samen.
Maar, als je onrecht al niet mag aankaarten in een werk van fictie, in een verhaal. Als je daar al voor wordt afgestraft, omdat je je iets hebt durven inbeelden dat niet ingebeeld mag worden. Dan versterkt de greep zich om ons heen. ‘Wat jij je verbeeldt, is slecht. Daaruit valt niks te leren. Laat het maar buiten het kader dat wij hebben uitgetekend en waarvan wij de grenzen bewaken’. Het gaat ontzettend ver, de manieren waarop mensen op hun plaats worden gehouden. Het zal enkel zijn door onze strijden aan elkaar te verbinden dat we de onderdrukking van alle mensen kunnen tegengaan.
Wat is volgens u de belangrijkste uitdaging voor de antiracismestrijd vandaag?
Rachida Lamrabet. De grootste uitdaging vind ik om niet te blijven vastzitten in wat er nu gebeurt. Racisme wordt relatief genoemd en gebanaliseerd. Dan verval je al snel in het bewijzen dat het echt wel bestaat, structureel en institutioneel racisme. En dan ga je nog maar eens cijfers, theorieën en studies aanhalen om aan te tonen dat racisme heel erg reëel is. Dat vreet zoveel tijd en energie dat we aan het einde van de rit niets wezenlijks hebben kunnen doen, niets hebben kunnen veranderen, onze eigen ambities niet waar hebben kunnen maken en dat is een groot probleem. Het is afmattend, mensen haken af terwijl de puinhoop heel erg groot is. Ik doe het zelf ook hoor, want wat is Zwijg, allochtoon! anders dan alweer een zoveelste poging om machtsverhoudingen en ongelijkheden op grond van etnie en religie bloot te leggen? Het is tijd om iets te doen. Zelf initiatief te nemen, onze aandacht moet gaan naar de mensen van goede wil en die zijn er. Er zijn leerkrachten, werkgevers, kunstenaars, sommige politici die wel geloven in gelijkheid en antiracisme, met die mensen moeten wij aansluiting vinden, daar moet onze energie en tijd naartoe gaan.
Enkele passages uit ‘Zwijg, allochtoon!’
“Wat onderscheidt de dwang die sommige moslimgeleerden of mannen uitoefenen op vrouwen om zich op een bepaalde manier te bedekken van de staatsdwang die vrouwen verplicht zich niet te bedekken?” (p. 64)
“En zo werd ik zelf een personage in de verbeelding van diegenen die naar mij keken. Ik moest niet alleen vechten om het statuut van mijn personages te laten erkennen, ik moest ook vechten tegen het beeld van de verdoken islamiste die ik zogezegd geworden was.” (p. 82)
“We hebben nood aan de politiek-filosofische erkenning dat migratie en diversiteit deel uitmaken van onze collectieve, gedeelde identiteit. Wij moeten niet bevreesd zijn en toelaten dat die diversiteit mee vormgeeft aan het goed samenleven.” (p. 45)
“Maakt mijn engagement mijn kunst minder kunst?” (p. 151)
“Vandaag zijn de vijanden de moslims die door hun geloofsovertuiging en gebruiken de ultieme ander zijn waartegen de samenleving beschermd moet worden. Door bijvoorbeeld beperkingen op hun rechten en vrijheden.” (p. 42)
“Hoe oefen je die innerlijke, empathische blik? Door met elkaar te praten, door naar elkaars verhalen te luisteren. Ik geloof dat literatuur, film en kunst ons daarbij kunnen helpen.” (p. 48)
Dit artikel komt uit het magazine Solidair van november 2017. Abonnement.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.