1886: de eerste grote arbeidersopstand in België
130 jaar geleden worden de Belgische arbeiders, die een armoedig en mensonwaardig bestaan lijden, getroffen door een zware economische crisis. Dit is de tijd waarin de piepjonge Belgische arbeidersbeweging haar eerste grote strijd aangaat. De opstand van 1886 zal belangrijke historische gevolgen hebben. De eerste sociale wetten zien het levenslicht.
We staan aan het begin van het industrieel kapitalisme. De industriële revolutie drukt haar stempel op het begin van de eeuw. Veel boeren verlaten het platteland en trekken naar de fabrieken in stedelijk gebied. De werkomstandigheden zijn er onmenselijk. De wet Le Chapelier van 1791 verbood elke vorm van vereniging van arbeiders. Hoewel de wet in 1867 werd afgeschaft, bleef staken een misdrijf dat door de staat werd bestraft. Het is in die tijd dat de eerste arbeidersbewegingen opkomen. Vakbonden bestaan nog niet in hun huidige vorm. Gezien de repressieve aanpak van de staat komen zij slechts moeizaam tot stand. De Belgische Werkliedenpartij (BWP) wordt pas in 1885 officieel opgericht. Er is nog geen algemeen stemrecht, enkel het censuskiesrecht – alleen mannen die belastingen betalen, mogen stemmen. Vrouwen en arbeiders stemmen niet. In 1893, aan de vooravond van de herziening van het kiessysteem, begeven 135.000 kiesgerechtigden zich naar de kieslokalen om de leden van de regering te kiezen. En dat op een bevolking van vijf miljoen...De armste lieden worden verplicht legerdienst te doen: een lotingsysteem bepaalt welke jongemannen moeten intreden. De rijksten kunnen zich aan de dienst onttrekken door armen te betalen om in hun plaats het uniform aan te trekken. In deze gespannen context - Europa heeft de oorlog tussen Frankrijk en Pruisen van 1870 nog niet helemaal verteerd en glijdt stilaan af naar de Eerste Wereldoorlog – roept dit onrecht steeds meer woede op bij de bevolking.
Crisis door overproductie
De arbeidersbeweging staat voor een grote economische crisis: de Grote Depressie van 1873-1896 (niet te verwarren met de gelijknamige crisis van 1929). Die crisis, te wijten aan overproductie, duwt de arbeiders in nog diepere ellende. De technologische vooruitgang zorgt wel voor betere industriële werktuigen, maar stort duizenden arbeiders in de werkloosheid. Het aantal werklozen loopt op tot 500.000. Tegelijkertijd gaan de lonen naar beneden. Voor de arbeider en zijn gezin zijn de levensomstandigheden hard: “Hij graaft steenkooladers uit, wint steenkool en bewerkt het, giet vloeibaar staal, blaast glas, tien uur per dag, soms zelfs twaalf uur, zes dagen op zeven. Hij verdient weinig, geniet geen enkele sociale bescherming en kan slechts enkele uren per week met zijn gezin doorbrengen. Zijn vrouw werkt ook, meestal op het veld of in een fabriek. Soms is ze daarnaast nog wasvrouw, strijkster of naaister. Sommigen begeven zich naar de vroegmarkt in Charleroi in de hoop er hun magere oogst te kunnen verkopen. De kinderen werken meerdere uren per dag. Ze helpen hun ouders of werken in de industrie waar voor bepaalde jobs een kleine gestalte nodig is”.1 Kortom, de arbeiders en hun gezinnen staan er alleen voor als het erom gaat rechten te verwerven.
Hongeropstanden
“Het jaar 1886 zal zijn sporen nalaten in de geschiedenis van ons land. Het is ons jaar van verschrikkingen. Dat jaar brak er een conflict uit tussen het welgestelde deel van de bevolking en de armen: tussen zij die zich verrijken terwijl ze de touwtjes in handen hebben en zij die hun deel van de sociale voordelen opeisen. We hebben onze onlusten gehad, onze kastelen werden in brand gestoken, onze fabrieken vernield. We zagen de radeloze burgerij, de woedende armen, het land stond op zijn kop. De bourgeoisie heeft schrik gehad. De openbare macht werd hevig aangepakt en heeft op zeker ogenblik de macht afgestaan aan een meedogenloze generaal”, zo omschreef de socialist Louis Bertrand toentertijd wat zich in 1886 in België afspeelde.2
Die periode wordt gekenmerkt door omvangrijke sociale bewegingen in de Verenigde Staten, Frankrijk, Engeland en Nederland. België, toen een van de meest geïndustrialiseerde landen ter wereld, blijft uiteraard niet achter. In 1885 gaan de textielarbeiders van de Gentse Grasfabriek in staking. Ze eisen betere werkomstandigheden. Er volgt een bloedige repressie. Dat is het begin van een lange reeks arbeidersopstanden.
Op 18 maart 1886 komen twee- tot drieduizend arbeiders samen op de Place St-Lambert in Luik om de vijftiende verjaardag van de Commune van Parijs te herdenken (zie kader). Wanneer ze op hun tocht door de rijke buurten van de stad lopen, raken de gemoederen verhit. De luxe en de rijkdom die ze er zien, staan zozeer in contrast met hun ellende, dat ze in woede losbarsten. Een klein deel van de betogers begint winkels te plunderen. De politie komt onmiddellijk tussenbeide en aarzelt niet om de sabels te gebruiken. Er vloeit bloed. Arbeiders sterven onder de handen van de ordetroepen. Dat is het begin van twee maanden van stakingen, verzet en oproer.
“Voortzetting van de uitspattingen van carnaval”
Het is koud, die eerste wintermaanden van 1886. Al enkele dagen circuleren anarchistische pamfletten in de fabrieken. Ook de socialisten willen de Parijse Commune herdenken en van de gelegenheid gebruikmaken om hun onvrede over de leef- en werkomstandigheden te uiten. Het idee van algemeen stemrecht wint aanhang.
De Luikse politie maakt zich geen zorgen. Nochtans zijn de leuzen radicaal: “Blijven we het pikken dat onze vrouwen en kinderen geen brood hebben terwijl de winkels uitpuilen van rijkdommen waar wij voor gezorgd hebben? Blijven we het eeuwig pikken dat de klasse van de bourgeoisie van alle rechten geniet?”3
De katholieke beweging verwijt de burgemeester dat hij toestemming geeft voor zulke manifestatie. “Uit het unanieme advies van hoofdcommissaris M. Mignon, de zeven politiecommissarissen van de wijken en de geconsulteerde industriebazen bleek dat de Luikse arbeidersklasse rustig was. Ze gaf zelfs blijk van een ‘ingesteldheid die als uitstekend kon worden beschouwd’. In Verviers, Dison en Charleroi waren ‘de rode vlaggen en Frygische mutsen ook al massaal opgedoken’. Waarom zouden we in die omstandigheden een inopportuun verbod opleggen en de bevolking tegen de haren instrijken?”4
De arbeiders en hun gezinnen staan er alleen voor als het erom gaat rechten te verwerven
Omdat de betoging vermoedelijk rustig zal verlopen, neemt de burgemeester genoegen met een klein aantal politieagenten in uniform en burger om de optocht te begeleiden. “Maar”, zo noteert historicus Marcel Liebman, “terwijl het plebs afzakt naar de stad, heeft de Luikse society zich verzameld in de salons van Hotel Mohren, dichtbij de Pont d’Avroy. Ze brengt er hulde aan Franz Liszt (Hongaars componist, n.v.d.r.), die op bezoek is in België. Ze zitten nog maar net aan tafel, burgemeester Julien d’Andrimont heeft nog maar een paar oestertjes kunnen proeven, wanneer hij berichten ontvangt over de eerste samenscholingen. Hij moet zich stilletjes terugtrekken en zich bezighouden met de ‘minder gesofisticeerde’ Luikenaars. Zijn tussenkomst en die van de politie kunnen echter niet verhinderen dat de betogers de ruiten van het hotel aan diggelen slaan. Het feestje was ongetwijfeld snel afgelopen. Duizenden arbeiders uit de fabriekswijken hebben zich verzameld rond de Place St-Lambert. Onder hen veel jongeren over wie een plaatselijke krant schrijft dat ze ‘de uitspattingen van carnaval willen voortzetten’. Met de rode vlaggen voorop marcheren ze over de Place Verte, de Place du Théâtre, door de Rue de l’Université en de Rue de la Cathédrale, langs Vinave d’Ile en de Dominicanen om een half uur later terug bij hun vertrekpunt uit te komen. Het is half acht ’s avonds. De sfeer is explosief.”5
Het komt inderdaad tot een uitbarsting in de stoet van uitgehongerde arbeiders, waarvan driekwart tussen twaalf en zestien jaar oud is. De ruiten van luxueuze gebouwen worden ingegooid, winkels worden geplunderd. De burgerwacht - een gemeentelijke militie - wordt ter versterking opgeroepen. De eerste betoging wordt zeer gewelddadig de kop ingedrukt. Net als de betogingen die volgen.
“Schiet dan, lafaards!”
De volgende dag gaan de mijnwerkers van Jemeppe-sur-Meuse in staking om een loonsverhoging te bekomen. De stakingsoproep verspreidt zich over het hele Luikse bekken. De burgerwachten van Leuven en Brussel worden ter versterking gestuurd en proberen het verzet te breken. In de volgende dagen spreekt de rechtbank van Luik 77 vonnissen uit.
Het leger wordt gemobiliseerd en bezet strategische plaatsen om te voorkomen dat er spontane manifestaties uitbreken. Maar de stakingen en plunderingen gaan door. De politie gebruikt almaar meer geweld: “Nadat alle smalle straten van Tilleur (Luik) door de troepen waren afgezet, traden enkele mijnwerkers naar voren op de brug. Ze werden aangemaand terug te keren; ze konden daar geen enkel kwaad doen; ze kruisten hun armen en riepen: ‘Schiet dan, lafaards!’ De officieren bevalen het vuur te openen; de soldaten schoten boven de hoofden om de groep niet te raken; de officieren mikten en schoten drie mensen neer: een kind, een vrouw en een mijnwerker. De anderen bleven staan en herhaalden hun kreet: ‘Schiet dan, lafaards!’”6
Op 21 maart, drie dagen nadat de arbeiders voor het eerst hun woede op straat hebben geuit, is de staking in de kolenmijnen algemeen. De arbeiders staan tijdens de betogingen en stakingen niet alleen. Hun familie is er ook vaak bij. In de dagen en nachten die volgen, breken zowat overal in de Luikse regio incidenten uit. “Het is nu een echte mensenjacht geworden; wie het waagt zich te vertonen aan een raam op een bovenste verdieping, of op om het even welk hoog punt, zelfs al is het een heuvel, wordt aangemaand naar beneden te komen, anders zal hij neergeschoten worden. De eigenaars van de kolenmijnen zijn tot de tanden bewapend; ze bewaken hun gebouwen, omringd door officieren die uit hun hand eten; ze zijn uitgerust met moderne geweren en kondigen aan dat ze die nacht op alle groepen zullen schieten die zich in de buurt van hun kolenmijnen vormen. Angst leidt tot wreedheid. Het lijkt wel of de kompels (mijnwerkers) voor die radeloze elite geen mensen meer zijn.”7
Van de Vurige Stede tot het Zwarte Land
In de Vurige Stede (Luik) stokt de beweging, om in het Zwarte Land (mijnregio rond Charleroi) weer in alle hevigheid op te flakkeren. “Op donderdag 25 maart hebben de 190 mijnwerkers van de mijn Ste Henriette van Fleurus er genoeg van om zich voor een hongerloon te pletter te werken. Ze vragen hun baas om opslag, maar die weigert. Ze komen uit hun schacht en dromen van vrijheid. En zo breekt de staking uit, het oproer, het meest gewelddadige sociaal verzet van het Zwarte Land. Honderdvijftig mijnwerkers begeven zich naar de putten die het dichtstbij liggen.”8 Dat de arbeiders van Charleroi de fakkel overnemen, is een belangrijke gebeurtenis. In de jaren 1880 is de industrie van Charleroi een van de meest vooruitstrevende ter wereld. In het Zwarte Land werken 35.000 mijnwerkers (waarvan 3.000 vrouwen), 12.000 metaalarbeiders en 7.000 glasblazers. Van de 250.000 inwoners zijn er 60.000 arbeider.
De glasblazers naast de mijnwerkers
De eerste stakingsdag legt alle koolmijnen in de regio Charleroi lam. ’s Anderendaags leggen mobiele piketten walserijen, gieterijen en glasfabrieken plat. De toenmalige burgemeester Jules Audent roept de mensen op thuis te blijven en verbiedt arbeiders het centrum van de stad te betreden. De glasarbeiders sluiten zich bij de strijd aan. “Sinds enige tijd verzet de glasvakbond Union Verrière (de enige arbeidersorganisatie van het bekken van Charleroi, opgericht in 1882, n.v.d.r.) zich tegen het patronaat van de glasfabrieken omdat die voornamelijk op de rug van de werklieden besparingen willen doorvoeren. De maatregelen die voorgesteld en ook toegepast worden, klinken ons verrassend actueel in de oren: loonsverlaging, aanwerving van nieuwe werkkrachten tegen een salaris dat lager is dan dat van de glasarbeiders, de verplichting om langlopende arbeidscontracten te ondertekenen om elke poging tot staking te breken. Er wordt een nieuw type oven ingevoerd, die veel minder mankracht vergt. Het patronaat weigert in te gaan op de eis van de arbeiders om de formule ‘met tweeën werken voor één’ in te voeren - elke arbeider werkt slechts om de andere dag opdat iedereen werk zou hebben, een formule die door de vakbond wordt geëist”. 9
Die 26ste maart betekent een kentering in de protestbeweging. Arbeiders vernielen hun werkplekken, beginnend met enkele glasblazerijen. Vervolgens begeven vijf- tot zesduizend mensen zich naar de fabriek van Eugène Baudoux, een stinkend rijke zakenman die net zijn arbeiders heeft vervangen door nieuwe, meer rendabele ovens die minder mankracht vereisen. Baudoux belichaamt alles waar de arbeiders tegen vechten. Zijn weelderige woning gaat in vlammen op. Van zijn fabriek en zijn kasteel blijft niets meer over dan een hoop smeulend puin. Andere betogers richten zich op de kolenmijnen. ’s Avonds komen de betogers samen in Roux. “De soldaten nemen weldra hun positie in, sommeren de menigte en maken vervolgens gebruik van hun wapens. Vijf ongelukkigen komen om het leven, een tiental anderen raakt zwaar gewond.”10
Slachting in Roux
Op zaterdag 27 maart trekken de stakers naar Roux. Ze zijn met zevenhonderd. “Hoewel niets een onmiddellijke interventie vereist, zet de politie rond 11u30 de weg af. De stakers beantwoorden deze provocatie door hun mars voort te zetten en putten daarbij hun kracht uit de massa. De politie, verscholen achter haar wapens, opent het vuur en veegt de eerste rijen weg. De vlagdrager zakt dood in elkaar. De politie telt tien doden en talrijke gewonden.”11 Geen enkele aanmaning ging de schietpartij vooraf. De repressie wordt brutaler en heeft voortaan een gezicht: Alfred van der Smissen, een meedogenloze generaal die de leiding neemt over de ordetroepen. “Kolonel Kerrinkx moet zo krachtig mogelijk optreden tegen de anarchisten en brandstichters en daarbij zonder twijfelen gebruikmaken van de wapens”, schrijft de generaal in een telegram op 26 maart aan de minister van Oorlog. Tegen schepen Defontaine van Charleroi zegt hij: “De burgerwacht moet zonder waarschuwen schieten op de relschoppers en de orders moeten in die zin gegeven worden. Ik weet dat dit niet wettelijk is, maar de wet kan me niks schelen. Men heeft me naar hier gestuurd om de orde te herstellen en dat zal ik ook doen, met alle middelen die daarvoor noodzakelijk zijn.”12
De volgende dag stemt de gemeente Roux, in staat van beleg, maatregelen om nieuwe onlusten tegen te gaan. Tijdens de begrafenis van de slachtoffers zijn de politie en het leger massaal aanwezig. De ordetroepen hebben bevel gekregen te schieten op iedereen die het waagt dichter te komen dan 150 meter.
Politierepressie en gerechtelijke repressie
De protestbeweging begint af te zwakken. De staking heeft heel Wallonië getroffen. In Vlaanderen, waar het jaar voordien ook stakingen waren uitgebroken, betuigen arbeiders hun solidariteit met hun Franstalige broeders en zusters. De arbeiders van Gent en Antwerpen sturen via hun arbeiderscoöperaties brood naar de Waalse stakers. Maar onder dreiging van het leger trekken die laatsten stilaan weer naar de fabriek, de mijn, de glasfabriek. “Zo eindigde de eerste grote arbeidersopstand in België”, schrijft Paul Lootens, voormalig voorzitter van de Algemene Centrale ABVV, in zijn boek 1886, révolte ouvrière et répression bourgeoise. Maar de gevolgen van die eerste grote opstand moeten nog komen.
Na de politierepressie volgt de gerechtelijke repressie. In de maanden na de opstand worden honderden arbeiders, zowel stakers als niet-stakers, veroordeeld “op beschuldiging van schending van het recht op arbeid, geweldpleging of diefstal. De correctionele rechtbank van Charleroi spreekt voortdurend vonnissen uit, beschermd door bajonetten die het Gerechtsgebouw omringen. Mannen, vrouwen en kinderen, van wie een aantal willekeurig is opgepakt, worden tot gevangenisstraffen veroordeeld. Veroordelingen voor diefstallen, roofovervallen, heling of stakingshandelingen kunnen oplopen tot 47 maanden gevangenisstraf. Een mijnwerker die beschuldigd wordt het werk in de koolmijn te hebben onderbroken, wordt tot een maand gevangenis veroordeeld”.13
Na de “schuldigen”, de “aanstichters”
Het gerecht gaat nu op zoek naar de “aanstichters”. Twee glasblazers, actieve en populaire leden van de Union Verrière, Oscar Falleur (secretaris en verslaggever van de socialistische krant Le Peuple) en Xavier Schmidt (net ontslagen door zijn baas Baudoux) zullen als voorbeeld worden gesteld. Het proces over de brandstichting in de glasfabriek Baudoux en in het kasteel van de eigenaar zijn een gedroomde gelegenheid om de vakbond te onthoofden. De overheid ziet nauwlettend toe op de samenstelling van de jury: de dertig gezworenen zijn bankier, notaris, industrieel, … Het verbaast niemand dat het Hof de twee kopstukken van de arbeiders schuldig verklaart aan “het aanzetten tot plunderen en schending van het recht op arbeid”. Ze worden beiden tot twintig jaar dwangarbeid veroordeeld. De zwaarst mogelijke straf voor dit soort delicten. Maar de arbeiders laten dat niet over hun kant gaan.
In mei 1887 breekt een nieuwe staking uit in Henegouwen en Luik. 60.000 stakers eisen algemeen stemrecht en…amnestie voor de veroordeelden van 1886. Ze vragen in het bijzonder de vrijlating van hun twee leiders. Een maand later zwicht de overheid en komen de gevangenen al dan niet onder voorwaarden vrij.
Na zijn vrijlating moet Oscar Falleur vóór 15 augustus 1888 het land verlaten. Nogmaals moet de overheid zwichten voor de gemobiliseerde arbeiders: een petitie met zeshonderd handtekeningen wordt overgemaakt aan de minister van Justitie, Jules Lejeune. Hij moet toegeven en zijn naam zal voortleven in de wet inzake de voorlopige invrijheidstelling.
De eerste sociale wetten
In de nasleep van de gebeurtenissen van 1886 moet het parlement concessies doen. In opdracht van koning Leopold II wordt op 17 april 1886 de Commissie van de Arbeid opgericht. Hoewel ze vooral wordt opgericht om de gemoederen te bedaren, biedt ze arbeiders toch ook de mogelijkheid om over hun leefomstandigheden te komen getuigen en om eisen op tafel te leggen: arbeidsduurvermindering, de afschaffing van het lotingsysteem voor legerdienst, wetgeving voor arbeidsongevallen, de invoering van verzekeringskassen (voor werkloosheid of ziekte) of het verbod op mijnarbeid voor vrouwen en kinderen.
Op sommige van die eisen zal ingegaan worden. De eerste sociale wetten worden tijdens de legislatuur 1886-1887 ingevoerd: de wet over de Nijverheids- en Arbeidsraad, belast met het geven van informatie, overleg en bemiddeling bij collectieve geschillen (16 augustus 1887); de wet over reglementering van de uitbetaling van lonen aan arbeiders (16 augustus 1887); de wet over de niet-overdraagbaarheid en onvatbaarheid voor inbeslagname van de lonen van de werklieden (18 augustus 1887). Andere wetten zullen volgen: de wet rond controle en veiligheid van de werkplaats in 1888, de wet over vrouwen- en kinderarbeid in 1889…
Door het uitvaardigen van die wetten hoopt de staat de arbeidersbeweging voor een tijdje te kunnen kalmeren. Maar ze is (nog) niet van plan de arbeiders stemrecht te geven of hun syndicale rechten te erkennen. Integendeel. Minister van Justitie Devolder stelt in april 1886 voor een paragraaf toe te voegen aan de wet die deelname aan een misdrijf bepaalt: “Iemand aanzetten tot het plegen van een misdrijf, niet persoonlijk, maar door publieke toespraken of geschriften. Eenieder die op die manier heeft aangezet, kan worden vervolgd alsof hij het misdrijf zelf heeft begaan en tot dezelfde straffen worden veroordeeld.”14 Die paragraaf zal gebruikt worden om de sociale bewegingen te criminaliseren. Denken we maar aan de strijd van Clabecq, waar dertien vakbondsleiders vervolgd werden voor feiten die ze niet gepleegd hadden.
“De eerste overwinningen voor arbeidsmiddens”
Wat zijn 130 jaar later de lessen die we uit deze strijd kunnen trekken? “Dat we onze sociale verworvenheden verkregen hebben door strijd, door bloed”, antwoordt Paul Lootens, voormalig voorzitter van de Algemene Centrale ABVV. “1886 is een bijzonder moment in onze sociale geschiedenis. De bourgeoisie heeft schrik gehad en heeft, voor het eerst in België, moeten toegeven met de Commissie voor Arbeid en de wetten die erop volgden. Het waren de eerste overwinningen voor de arbeidsmiddens. Zonder die strijd hadden we nooit het algemeen stemrecht kunnen afdwingen.” Het algemeen stemrecht, met in 1893 de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht (elke man ouder dan 25 jaar heeft een stem, maar de rijksten kunnen er tot twee extra hebben). Het is wachten tot 1919 voor het algemeen enkelvoudig stemrecht (voor mannen) en tot 1948 voor het algemeen stemrecht voor vrouwen.
“Vandaag worden de vakbonden, het stakingsrecht en al onze sociale verworvenheden aangevallen…”, besluit Paul Lootens. “Ze proberen ons een stap achteruit te doen zetten. Daarom is het belangrijk dat we ons deze grote strijd herinneren. In 1886 slaagden de arbeiders erin hun eerste overwinningen te boeken. Het is onaanvaardbaar dat we die overwinningen teniet laten doen!”
1. www.charleroi-decouverte.be • 2. La Belgique en 1886, Louis Bertrand, Volksbibliotheek, Brussel, 1886 • 3. Idem • 4. “Commotions populaires en Belgique (1834-1902)”, F. VAN KALKEN, Brussel, Dienst publiciteit, 1936 • 5. Les socialistes belges, 1885-1914. La révolte et l’organisation, p. 54-55, Marcel Liebman, Histoire du mouvement ouvrier en Belgique n°3; uitgaves Vie Ouvrière, Brussel, 1979 • 6. La Belgique en 1886, Louis Bertrand, p. 76-77 • 7. Idem, p. 77-78 • 8. Charleroi pays verrier, Francis Poty en Jean-Louis Delaet, p. 79, uitgegeven door de Algemene Centrale van Charleroi, 1986. • 9. 1886, révolte ouvrière et répression bourgeoise, Paul Lootens, 1998 • 10. Idem • 11. Ibidem • 12. 1886, la révolte des damnés de la terre ! • 13. 1886, révolte ouvrière et répression bourgeoise, Paul Lootens, 1998 • 14. Idem
Dit artikel komt uit het maandblad Solidair van maart 2016. Abonnement.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.